Bespreek per dia:
1. Wat eten de leerlingen vaak/graag? En wat niet?
2. Hoe kunnen we in de winter toch zomergroente (aubergine; tomaat) uit Nederland eten? Ze komen uit de kas. Appels kunnen komen van het seizoen maar worden ook vaak gekoeld bewaard. Sinaasappels komen van ver.
3. Waar komen de producten vandaan? Israël, Marokko, Nederland Italië, Spanje, China.
4. Welk eten wordt waarmee vervoerd?
5. Leerlingen in groepjes: analyseer de verschillende cijfers, beantwoordt de drie vragen.
- Antw. 1: Groente en fruit met respectievelijk 993 en 939 kilometer gemiddeld (import).
- Antw. 2: 420 kilometer (import). Vooral over de weg.
- Antw. 3: Vis, vlees en fruit, zij hebben namelijk de grootste afstand. Respectievelijk 893, 835 en 765 kilometer.
6. Grootschaligheid. Bijvoorbeeld:
- Bio-industrie, met veel kippen in megastallen.
- Grote akkers, waarop 1 product wordt verbouwd.
- Grote kassen, hierdoor kunnen producten ondanks het Nederlandse klimaat ook hier verbouwd worden.
- Fabrieken, waarin veel brood wordt gebakken voor supermarkten.
Let op: dia 7 komt later